Ramplaankwartier: op warmte van de zon
Tekst: Aukje van Bezeij
Het is een complex proces, voor zo maar een wijkje, zegt projectleider Eelco Fortuijn. Maar ook leuk. Samen met bijzondere buren als Sabine Jansen van de TU Delft, en de gemeente Haarlem maakte Fortuijn een plan om de woningen in zijn wijk te voorzien van lokale, duurzame warmte. De weg naar realisatie is nog lang, maar hoopvol.
Op donderdagavond 1 november 2018, is het stampvol in de zaal waar Fortuijn aan buurtbewoners een presentatie geeft over het plan SpaarGas. Dat doet hij samen met Sabine Jansen, ook buurtbewoner en werkzaam aan de TU Delft. Er is geen stoel meer over. Een deel komt uit enthousiasme, een ander deel heeft vragen, veel vragen.
‘Waarom wij?’ vraagt een van de bewoners vertwijfeld. ‘We zijn toch maar een hele gewone wijk?’Het Ramplaankwartier, aan de westkant van Haarlem, is een wijk zoals er meer zijn: een gebied van 35 hectare met 2800 inwoners, een paar voorzieningen en bijna 1200 rijtjeswoningen, waarvan de meeste zijn gebouwd tussen 1920 en 1960, Ze zijn slecht geïsoleerd. Er zijn géén bijzondere restwarmtebronnen, waar je de wijk op aan kan sluiten. Waarom zou dan uitgerekend jóuw wijk voorop moeten gaan in zo’n onzeker avontuur? Dat is een vraag die meer mensen in de zaal bezig houdt.
Fortuijn geeft al aan het begin van de avond antwoord. Op een dag gaan we namelijk, hoe dan ook, van het aardgas af. Wat dat voor onze woningen en wijken betekent? Dat weet nog niemand. Er is simpelweg geen kant-en-klare oplossing. Als bewoners kun je twee dingen doen: afwachten wie met welke oplossing komt, of zélf het initiatief nemen en op zoek gaan naar een voor jouw woning of buurt, optimale oplossing.
Bijzondere buren
En dán helpt dat er in je wijk mensen wonen zoals voormalig wethouder duurzaamheid van de gemeente Haarlem, Karel van Broekhoven. En ambtenaar duurzaamheid bij de gemeente, Peter Tromp. En Sabine Jansen, werkzaam bij de Technische Universiteit Delft en betrokken bij het Europese project ‘Smart Urban Isle’. Jansen onderzoekt hoe wijken maximaal in hun eigen energie kunnen voorzien. Ze kon het Ramplaankwartier in dat onderzoek meenemen.
In 2016 sloegen Stichting DE Ramplaan, de Gemeente Haarlem en TU Delft de handen ineen, op zoek naar een aardgasvrije oplossing voor het Ramplaankwartier.
Het Ramplaankwartier heeft overigens al jaren naam op het gebied van duurzame initiatieven. Actieve buurtbewoners richtten in 2011 de Stichting Duurzame Energie Ramplaan op: ‘een kraamkamer van duurzame initiatieven’, aldus Fortuijn. In 2015 legde die stichting bijna 1400 zonnepanelen op de nabijgelegen Fablohal, in die tijd het grootste postcoderoosproject van Nederland.
Dé oplossing voor jouw wijk
Als buren zelf het initiatief nemen heeft dat een groot voordeel: je kan zélf bedenken wat de meest ideale oplossing is voor jouw buurt. Stichting DE Ramplaan stelde de volgende ambitie op: aardgasvrij; maximaal lokaal duurzaam; wanneer mogelijk meer comfort en gelijkblijvende lasten.
Vervolgens vroeg DE Ramplaan aan bewoners om online gegevens aan te leveren over bijvoorbeeld hun energieverbruik, al genomen energiemaatregelen en eventueel achterstallig onderhoud. 10% van de bewoners deed dat. Met een goed beeld van de wijk én de vastgelegde ambitie onderzocht Jansen, met haar collega’s van de TU Delft, welke technische mogelijkheden er waren. Ze rekende die door op duurzaamheid en technische haalbaarheid. Dat leverde twee plannen op.
Plan A: PVT + collectief warmtenet + warmtepomp
De meest krachtige bron in de wijk, is de zon’, zegt Sabine. Het enige nadeel is, dat de zon vooral in de zomer warmte afgeeft, en wij die warmte in de winter nodig hebben. Maar dat is op te lossen: met fotovoltaïsch-thermische (PVT) panelen die elektriciteit én warmte opwekken, in combinatie met warmte koude opslag (WKO). De warmte uit de zomer lever je terug aan een zogenaamd feed-in warmtenet, en sla je onder de grond op. Als het boven de grond vriest, is de temperatuur in het warmtenet onder de grond nog altijd 15 tot 25 graden. Een warmtepomp maakt daar dan weer 55 graden van, voor verwarmingswater.
Plan B: PVT + bodembron + warmtepomp
Plan B, is een variant op plan A, maar dan zonder het wijk warmtenet. Een voordeel is dat ieder voor zich de maatregelen kan treffen. Een nadeel is, dat de opslag van warmte minder efficiënt is. Je hebt dan 1100 gesloten boringen nodig, in plaats van 6 of 7 WKO’s voor de hele wijk. Per woning heb je meer PVT panelen nodig. Jansen: ‘Je verliest hier het voordeel van een collectief plan. Alle woningen moeten nu hun eigen broek ophouden, ook als je dak minder geschikt is. Bij plan A kunnen we daarvoor de meest geschikte daken gebruiken, samen met een aantal grotere daken in de buurt.’
Van label G naar label C
Een randvoorwaarde voor zogenaamde lage temperatuurverwarming is wel dat je je woning beter isoleert. Anders zijn de 55 graden in je radiatoren niet genoeg om het warm te krijgen. ‘Supergoede isolatie is niet nodig,’, zegt Fortuijn, ‘label B is natuurlijk beter, maar met label C gaat het ook.’ Een aantal bewoners heeft de woning al verbeterd. ‘Als je wil weten waar je bent, kun je nu al je verwarming op 55 graden zetten.’
Isolatie is wel gedoe
Isolatie is wel gedoe, vindt een aantal bewoners in de zaal. Sommige bewoners zien liever een oplossing, waarbij ze het gedoe en de kosten bespaard blijft.
‘Waarom doen we bijvoorbeeld geen diepe geothermie?’, vraagt een van hen. ‘Is dat niet een betere oplossing?’ Nee, zegt Jansen. Ze noemt praktische bezwaren: een diepe grondboring voor hogere temperaturen is duur; het is nog niet duidelijk na hoeveel jaren de bron uitgeput is; het warmteverlies is groot, dat maakt de techniek geschikter voor hoogbouw en tot slot: de gemeente onderzoekt wel geothermie, maar voor andere wijken. Maar er is nog een argument: aardwarmte is niet onbeperkt beschikbaar. Een wijk met daken en ruimte om zonne-energie te benutten, zou de schaarsere bronnen moeten overlaten voor wijken met minder mogelijkheden. En, sluit Fortuijn af, als we onze woningen niet isoleren, houden we onze te grote energievraag.
‘Waarom nemen we niet een aandeel in windmolens?’, vraagt een volgende buurtbewoner. Jansen: ‘Windmolens wekken elektriciteit op, en dat is geen antwoord op de warmtevraag. Ze kunnen zeker onze elektriciteitsvraag dekken, maar die houden we het liefst zo klein mogelijk’.
En waarom geen waterstof? De reden dat die optie niet is meegenomen, is dat de techniek nog in de kinderschoenen staat. En, waterstof moet je nog wel eerst maken en daar heb je heel veel elektriciteit voor nodig. Als je niet isoleert, zou je op elke woning wel 100 PV-panelen moeten leggen om voldoende waterstof te produceren. Als je wel isoleert, zijn het er nog altijd 60 tot 80, alleen voor verwarming. Dat past niet. Lokaal kun je dat niet opwekken.
Waarom maximaal lokaal?
Maximaal lokaal duurzaam, dat was één van de randvoorwaarden die de stuurgroep vastlegde. Maar waarom eigenlijk? Waarom zouden we energie niet gewoon ergens anders opwekken, vraagt een aantal bewoners.
‘Dat romantische van eigen energie, dat zegt me niet zo veel’, zegt Fortijn. ‘Ik vind het vooral interessant om te kijken hoe we onze maandelijkse energievraag zo klein mogelijk kunnen krijgen.’ Met een aandeel in een windmolen of stadswarmte heb je misschien minder gedoe, maar blijf je een hoge energierekening houden. ‘Reken dat uit voor de komende 30 jaar: dat is zo’n gigantisch bedrag, daar kan je aardig wat apparaten voor aanleggen.’ Hoe groot dat bedrag is, zoekt een net opgericht consortium nog verder uit.
Maximaal lokaal duurzaam = minimale kosten?
Wat ook gaat bijdragen aan de discussie, is dat er nóg een plan voor het Ramplaankwartier in de maak is. De gemeente Haarlem heeft namelijk aan CE Delft gevraagd om ook met een plan voor de wijk te komen. CE Delft is een bedrijf dat in opdracht van veel gemeentes plannen maakt om wijken aardgasloos te maken. Die neemt het concept van de TU Delft mee. Alleen is niet maximaal duurzaam lokaal het uitgangpunt, maar minimale kosten. De kans is dus groot dat ze met een ander plan komen. Of dat plan dan écht tot minder kosten leidt? Dát gaan we nu samen uitzoeken, denkt Fortuijn.
Hoe voelt dat, nóg een plan voor de wijk? ‘Dat is te gek, een cadeautje’, zegt Fortuijn. Jansen: ‘We gaan met elkaar aan de tafel. Het is een samenwerking. Het is een mooie kans om onze wederzijdse aannames te begrijpen en die helder te krijgen.
Wie betaalt het warmtenet?
Waar Fortuijn ’s nachts van wakker kan schrikken zijn de aanloopkosten van het warmtenet: ‘Pas in jaar zeven of tien heb je genoeg aansluitingen om het rendabel te maken. Die verliezen kan je niet op een wijkje leggen. Als het wél kan, dan is het een bovengemiddeld rijke wijk. Dán zou het asociaal zijn naar ander wijken toe die veel minder te besteden hebben.’
Jansen: ‘Alleen als de grond tóch open moet, voor werkzaamheden aan het gasnet of de riolering, haal je de kosten voor de aanleg van het warmtenet eruit. In een deel van de wijk is dat inderdaad het geval. Daar kunnen we dan beginnen.’
Fortuijn ziet het liefst dat netwerkbeheerder Alliander het wijkwarmtenet aanlegt en er de risico’s voor draagt, maar hij heeft horen zeggen dat die wens sneuvelde aan de klimaattafels. En dan? Dan zegt een Nuon misschien, dat willen wij wel. En die stuurt dan maandelijks een energierekening. Daar zitten we dan nog járen aan vast. Die economische lock-in, die proberen we juist te voorkomen, met onze ambitie maximaal lokaal.
Trots
Het meest trots is Fortuijn op het organogram, met daarin verankerd de samenwerking van Stichting DE Ramplaan met de gemeente, een de kennispartner TU Delft. ‘Elke stap die we zetten, dat doen we samen met de gemeente.’ Die committeert zich dus echt al aan het plan.
Minder enthousiaste buren
Ook veel bewoners zijn trots: om in een wijk te wonen met zó’n initiatief. Ze vinden het belangrijk. Fortuijn: ‘Ik heb me alleen niet goed bedacht dat de gemeente op een dag onze oplossing als dé oplossing kan gaan zien.’ Dan kan het zo maar zo zijn dat iedereen verplicht moet meegaan in dat plan. Fortuijn ging tot een half jaar geleden uit van het idee van vrijheid blijheid: ‘Wilt u niet mee? Jammer, maar dat is uw vrije keuze..’
Inmiddels ligt dat toch anders. Om een warmtenet efficiënt te maken, heb je 70% van de bewoners nodig. Om de kosten er uit te halen 95%. Onderdeel van het plan is dat ze ook hun woning laten verbouwen. Hoe overtuig je ze, als je nog niet precies weet wat daar bij komt kijken of wie het bedrag voor de investering kan voorschieten? Naast de bewoners zijn er ook andere stakeholders in en om de wijk, zoals een school, de tuinders en een zorgcentrum. Hoe krijg je iedereen mee?
Waar zijn we nou helemaal mee bezig?
Dus denkt Fortuijn wel eens: ‘Waar zijn we nou helemaal mee bezig?’ Hij vindt het nog steeds heel leuk, ‘maar het is écht een complex project voor zomaar een wijkje.’ Fortuijn denkt niet dat je dit in elke willekeurige wijk voor elkaar kunt krijgt, maar in het geval van Het Ramplaankwartier is hij positiever: ‘Alle ingrediënten en randvoorwaarden lijken er te zijn.’
Dat het lastig is om zó veel mensen achter het plan te krijgen, heeft ook een voordeel. De bewoners van zo maar een wijkje kan je niet in een al te groot avontuur storten. Fortuijn sluit de bewonersavond af met een belofte: dat hij met een dichtgetimmerd plan hen terug komt. Wat zou daarbij zou helpen? ‘Per werkgroep een betaalde werkgroepleider.’
Ook Jansen is positief: ‘Warmtepompen worden steeds beter. Er is steeds meer aandacht voor lage temperatuur warmtenetten. We hebben negen partijen bij elkaar die aan het voorstel meeschreven, en die er in geloven, ook voor andere wijken.’